Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlees·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vleesplank vleesplanken
verkleinwoord vleesplankje vleesplankjes

Zelfstandig naamwoord

de vleesplankv / m

  1. een plank om vlees op te snijden
Hyperoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • (geen) Vlees de plank hebben.
Door de armoede aten mensen maar een keer per week vlees.

Gangbaarheid