vleesliefhebber
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vleesliefhebber (hulp, bestand)
- IPA: / ˈvleslifhɛbər / (4 lettergrepen)
Woordafbreking
- vlees·lief·heb·ber
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vlees zn en liefhebber zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vleesliefhebber | vleesliefhebbers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de vleesliefhebber m
- iemand die graag spierweefsel van zoogdieren eet
- De T-bone-steak verscheen op mijn plank zoals het moest: aan het been met de vetrand er nog om heen. Met een dolkachtig, scherp snijdend mes als onmisbaar attribuut. De steak ging vergezeld van een gepofte aardappel van drie sauzen, van een bakje maïskorrels en van een; bordje gemengde sla. Voor de vleesliefhebber een ware tractatie. [2]
Hyponiemen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'vleesliefhebber' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ "Hapje her... Slokje der..." in: Limburgsch Dagblad jrg. 69 nr. 95 (23 april 1987); p. 13 kol. 6/7; geraadpleegd 2018-10-06