Nederlands

 
viswedstrijd
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·wed·strijd
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord viswedstrijd viswedstrijden
verkleinwoord viswedstrijdje viswedstrijdjes

Zelfstandig naamwoord

de viswedstrijdm

  1. (sport) een wedstrijd tussen sportvissers
     Er lag een plaatselijke krant op tafel en ze pakte hem op en las vluchtig de koppen. Iets over een viswedstrijd.[2]
     Geen bamboehengels, maar rieten manden. Daarmee vangen de duizenden deelnemers aan een viswedstrijd in het zuidwesten van China hun vis.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Main, Sarah
    “Huis van eb en vloed” (2015), A.W. Bruna Uitgevers  , ISBN 9789044974515
  3.   Weblink bron “Vissen op zijn Chinees: met manden of met je handen” (04-10-2016), NOS