Noors

Woordafbreking
  • viss·te
Naar frequentie 215

Bijvoeglijk naamwoord

visste, m / v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van visst

visste, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van visst

Werkwoord

visste

  1. verleden tijd van vite


Nynorsk

Woordafbreking
  • viss·te

Bijvoeglijk naamwoord

visste, m /v / o

  1. bepaalde vorm enkelvoud van de stellende trap van visst

visste, mv

  1. onbepaalde en bepaalde vorm meervoud van de stellende trap van visst

Werkwoord

visste

  1. verleden tijd van veta

Werkwoord

visste

  1. verleden tijd van vete

Werkwoord

visste

  1. verleden tijd van vita

Werkwoord

visste

  1. verleden tijd van vite


Zweeds

Woordafbreking
  • viss·te

Werkwoord

visste

  1. verleden tijd actief van veta