Nederlands

 
vissersvloot
Uitspraak
Woordafbreking
  • vis·sers·vloot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vissersvloot vissersvloten
verkleinwoord vissersvlootje vissersvlootjes

Zelfstandig naamwoord

de vissersvlootv / m [1]

  1. verzameling vissersvaartuigen met een gemeenschappelijke thuishaven
     Zo wordt de vis over grote afstanden naar een bepaalde plek gelokt waar zich een totaal geautomatiseerde, door computers op afstand bestuurde vissersvloot bevindt.[2]
     Uit levensechte, niet geplande experimenten, zoals een vissersvloot die alle toppredators weghaalt uit een soortenrijk, tropisch of warm gematigd ecosysteem, blijkt dat die theoretici helaas gelijk hebben: met een paar goedgeplaatste knippen van haar extinctieschaar krijgt de ecologische Atropos elk ecosysteem op de knieën.[3]
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen