violeerde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vi·o·leer·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
violeren |
violeerde
- enkelvoud verleden tijd van violeren
- Ik violeerde.
- Jij violeerde.
- Hij, zij, het violeerde.
- Ik violeerde.
vervoeging van |
---|
violeren |
violeerde