Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vier·tal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord viertal viertallen
verkleinwoord viertalletje viertalletjes

Zelfstandig naamwoord

het viertalo

  1. welgeteld vier
    • Er behoort een viertal soorten tot dit genus. 
  2. een groep van vier
    • Het viertal speelde al jaren samen. 
  3. een wedstrijd vorm van bridge waarbij twee teams van twee paren tegen elkaar spelen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be