vibreren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vi·bre·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘trillen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse vibrer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vibreren |
vibreerde |
gevibreerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
vibreren [3]
- absoluut trillen, in staat van trilling verkeren
- De snaar vibreerde nog totdat de speler hem dempte.
- inergatief met vibrato spelen of zingen
- overgankelijk doen trillen of trillend bewerken
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord vibreren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vibreren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "vibreren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vibreren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be