Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ze·ker

Werkwoord

vervoeging van
verzekeren

verzeker

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzekeren
    • Ik verzeker. 
  2. gebiedende wijs van verzekeren
    • Verzeker! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verzekeren
    • Verzeker je?