verwarmingskosten

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·war·mings·kos·ten
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord (verwarmingskost) * verwarmingskosten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de verwarmingskostenmv

  1. uitgaven die nodig zijn zodat een gebouw of een installatie niet te koud wordt
     Een andere meevaller moet komen van een nieuwe energievoorziening in het sportcomplex. De leverancier van een aanvullende installatie op zonne-energie garandeert 49 procent te besparen op de verwarmingskosten.[2]
     Daar tegenover stonden hoge kosten. "Alleen aan verwarmingskosten waren we al 3.500 euro kwijt. En op de zaterdagavond hadden we flink uitgepakt met dj's van naam, zoals Erik de Zwart en Gerard Ekdom. Dat kost ook wat."[3]
Synoniemen
Opmerkingen
  • Het enkelvoud "verwarmingskost" heeft dezelfde betekenis en is dus voor wat betreft de betekenis niet het enkelvoud van "verwarmingskosten".

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Glijbaan aanwinst voor zwembad” (11-12-2007), Tubantia
  3.   Weblink bron “Midwinterfeesten Beckum zorgen voor forse strop” (10-04-2017), Tubantia