Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·vroe·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervroegen
vervroegde
vervroegd
zwak -d volledig

Werkwoord

vervroegen

  1. overgankelijk iets eerder laten plaatsvinden
    • Hij wil de geplande verkiezingen met een jaar vervroegen. 
     Vanwege de vervroegde avondklok zijn veel winkels op Curaçao niet opengegaan, meldt voorzitter Mahesh Mukhi van ondernemersvereniging Downtown Management Organization (DMO) aan deze site. Een deel van de winkeliers op het eiland heeft uit voorzorg zandzakken voor hun winkels geplaatst, vooral aan de waterkant van de hoofdstad Willemstad.[1]
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Paniek op Curaçao door mogelijk eerdere aankomst tropische storm Bonnie” (29 juni 2022), NU.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be