Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·vat·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vervatten
vervatte
vervat
zwak -t volledig

Werkwoord

vervatten [1]

  1. bevatten, omvatten, inhouden, behelzen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vervatten

vervatten

  1. meervoud verleden tijd van vervatten
    • Wij vervatten. 
    • Jullie vervatten. 
    • Zij vervatten. 

Gangbaarheid

74 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen