Duits

Uitspraak
  • IPA: /fɛɐ̯ˈtʀaʊ̯n̩/
Woordafbreking
  • ver·trau·en
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vertrauen
/fɛɐ̯ˈtʀaʊ̯n̩/
vertraute
/fɛɐ̯ˈtʀaʊ̯tə/
vertraut
/fɛɐ̯ˈtʀaʊ̯tʰ/
volledig

Werkwoord

vertrauen

  1. vertrouwen