Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·traag

Werkwoord

vervoeging van
vertragen

vertraag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertragen
    • Ik vertraag. 
  2. gebiedende wijs van vertragen
    • Vertraag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vertragen
    • Vertraag je?