Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·spaan

Werkwoord

vervoeging van
verspanen

verspaan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verspanen
    • Ik verspaan. 
  2. gebiedende wijs van verspanen
    • Verspaan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verspanen
    • Verspaan je?