Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·snel

Werkwoord

vervoeging van
versnellen

versnel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versnellen
    • Ik versnel. 
  2. gebiedende wijs van versnellen
    • Versnel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versnellen
    • Versnel je?