Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sjte·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
versjteren
versjteerde
versjteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

versjteren

  1. overgankelijk (Jiddisch-Hebreeuws) bederven (van iets goeds), verstoren (van een gunstige ontwikkeling)
     Verderop schrijft hij: „Picknickers die op zoek zijn naar het ideaal, zullen alleen genoegen nemen met een perfecte dag.” Hetgeen natuurlijk betekent dat teleurstelling om de hoek ligt. Elk onverwacht bezoek van regen, mieren of luidruchtige mederecreanten zal immers de stemming versjteren.[5]
Schrijfwijzen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
13 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen