Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ruimt

Werkwoord

vervoeging van
verruimen

verruimt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verruimen
    • Jij verruimt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verruimen
    • Hij verruimt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van verruimen
    • Verruimt!