Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ruim·de

Werkwoord

vervoeging van
verruimen

verruimde

  1. enkelvoud verleden tijd van verruimen
    • Ik verruimde. 
    • Jij verruimde. 
    • Hij, zij, het verruimde. 
  2. verbogen vorm van verruimd, voltooid deelwoord van verruimen