Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·ruim

Werkwoord

vervoeging van
verruimen

verruim

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verruimen
    • Ik verruim. 
  2. gebiedende wijs van verruimen
    • Verruim! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van verruimen
    • Verruim je?