Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·na·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van nagel met het voorvoegsel ver- met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vernagelen
vernagelde
vernageld
zwak -d volledig

Werkwoord

vernagelen [1]

  1. overgankelijk, (metaalbewerking) een paard voorzien van een hoefijzer middels hoefnagels
    • Ik moet dat andere paard nog vernagelen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen