verlengen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ver·len·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verlengen |
verlengde |
verlengd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
verlengen
- overgankelijk langer maken
- Als je wil dat die broek je nog past, zul je haar moeten verlengen.
- overgankelijk langer laten duren
- De onderhandelingen werden met twee weken verlengd.
Antoniemen
Vertalingen
1. langer maken
2. langer laten duren
Gangbaarheid
- Het woord verlengen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "verlengen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be