Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·dro·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

verdromen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verdromen
verdroomde
verdroomd
zwak -d volledig
  1. de tijd door te slapen verdoen

Gangbaarheid

51 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen