Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·af·schu·wen
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van afschuw met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verafschuwen
verafschuwde
verafschuwd
zwak -d volledig

Werkwoord

verafschuwen

  1. overgankelijk afschuw hebben voor iets
    • Zijn ideeën worden door velen verafschuwd. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be