Nederlands

naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
verafgoden verafgodend
verafgoding verafgood
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·af·go·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verafgoden
verafgoodde
verafgood
zwak -d volledig

Werkwoord

verafgoden

  1. overgankelijk een overdreven bewondering koesteren
    • Hij werd door die tieners regelrecht verafgood. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be