Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·zuigt

Werkwoord

vervoeging van
vastzuigen

vastzuigt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzuigen
    • ... dat jij vastzuigt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzuigen
    • ... dat hij vastzuigt. 

Gangbaarheid