Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·zit

Werkwoord

vervoeging van
vastzitten

vastzit

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzitten
    • ... dat ik vastzit. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzitten
    • ... dat jij vastzit. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzitten
    • ... dat hij vastzit. 
     De man die vastzit vanwege de moord op de Japanse oud-premier Shinzo Abe heeft tegen de politie gezegd dat hij aanvankelijk een leider van een religieuze groep wilde doden, meldt het Japanse persbureau Kyodo. Zijn moeder zou financieel in de problemen zijn geraakt door donaties aan deze groep, die volgens de verdachte door Abe werd gepromoot.[1]

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Verdachte van moord op oud-premier Abe had eerst ander doelwit” (09 juli 2022), NU.nl