Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·roest

Werkwoord

vervoeging van
vastroesten

vastroest

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastroesten
    • ... dat ik vastroest. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastroesten
    • ... dat jij vastroest. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastroesten
    • ... dat hij vastroest.