Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·rijdt

Werkwoord

vervoeging van
vastrijden

vastrijdt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastrijden
    • ... dat jij vastrijdt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastrijden
    • ... dat hij vastrijdt. 

Gangbaarheid