Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·kluis·tert

Werkwoord

vervoeging van
vastkluisteren

vastkluistert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastkluisteren
    • ... dat jij vastkluistert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastkluisteren
    • ... dat hij vastkluistert. 

Gangbaarheid