Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·klik·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vastklikken

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
vastklikken
klikte vast
vastgeklikt
zwak -t volledig
  1. met een klik vastmaken
     Het middel doet zijn werk door te voorkomen dat het coronavirus cellen kan binnendringen. Om in de cel terecht te komen, moet het virus eerst met zijn zogeheten spike-eiwit aan de cel vastklikken. Vervolgens moet het spike-eiwit van vorm veranderen zodat het virus en de cel met elkaar versmelten.[1]
     Maar nu biedt de gemeente twee andere opties. Je betaalt nog eenmaal een groot bedrag en hoeft dan nooit meer erfpacht te betalen. Of je 'klikt' de erfpacht vast. Dan wordt nu bepaald hoeveel je jaarlijks gaat betalen na die periode van 50 jaar en dat bedrag wordt tussen nu en dan alleen nog gecorrigeerd voor de inflatie. Later kun je dan alsnog je erfpacht helemaal afkopen op basis van dat vastgeklikte bedrag.[2]
     Eerder dit jaar was het spelletje van de radiozender sneller voorbij. Het vastklikken van een brandmelder werd in augustus al na een paar dagen geraden en het geluid daarna, het terugzetten van het stoffilter in de wasdroger, was al na iets meer dan 24 uur bekend.[3]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Francien Yntema
    “Neusspray beschermt fretten tegen corona, onderzoek bij mensen volgende stap” (17 februari 2021, 17:15), NOS
  2.   Weblink bron “Erfpacht? In Amsterdam het gesprek van de dag” (3 januari 2020, 16:58), NOS
  3.   Weblink bron “Geluid van draaiende wereldstekker levert Kirsten ton op” (24 oktober 2019, 08:45), NOS