Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vast·goed·ma·na·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vastgoedmanager vastgoedmanagers
verkleinwoord vastgoedmanagertje vastgoedmanagertjes

Zelfstandig naamwoord

de vastgoedmanagerm

  1. (beroep) een manager in vastgoed (huizen, kantoren etc.)

Gangbaarheid