Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·ri·é·té
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorstelling met afwisselend programma’ voor het eerst aangetroffen in 1919 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord variété variétés
verkleinwoord variéteetje variéteetjes

Zelfstandig naamwoord

het variétéo

  1. voorstelling waarin een afwisselend programma van zang, dans, goocheltoeren, acrobatiek enz. vertoond wordt
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen