Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • van·daal
Woordherkomst en -opbouw
  • Genoemd naar de Vandalen, een Oost-Germaanse stam die in 455 n.Chr. Rome plunderde.
enkelvoud meervoud
naamwoord vandaal vandalen
verkleinwoord vandaaltje vandaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het vandaalo

  1. iemand die moedwillig eigendom van anderen beschadigt of anderszins schade aanricht
Opmerkingen
  • Niet met een hoofdletter gespeld volgens regel 16.C.
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be