Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·vi·sum
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantievisum vakantievisums
vakantievisa
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vakantievisumo

  1. toestemming om als toerist tijdelijk in een land te verblijven
     Attai en zijn zussen, moeder en vrouw hebben een geldig visum voor Pakistan, zegt Muller-Den Blijker. "Maar hoe komen ze daar? Er zijn pas vluchten vanaf 5 september beschikbaar. Ze konden ook geen vakantievisum voor India krijgen, om van daaruit naar Pakistan te gaan. Gisteren dachten we nog dat de Taliban over een week in Kabul zouden aankomen, maar ze zijn er nu al. Het is verschrikkelijk."[1]


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Afghanen willen het land uit, maar dat lukt niet: 'Alles geprobeerd'” (Zondag 15 augustus 2021, 18:40), NOS