vakantievisum
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·kan·tie·vi·sum
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie zn en visum zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantievisum | vakantievisums vakantievisa |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het vakantievisum o
- toestemming om als toerist tijdelijk in een land te verblijven
- ▸ Attai en zijn zussen, moeder en vrouw hebben een geldig visum voor Pakistan, zegt Muller-Den Blijker. "Maar hoe komen ze daar? Er zijn pas vluchten vanaf 5 september beschikbaar. Ze konden ook geen vakantievisum voor India krijgen, om van daaruit naar Pakistan te gaan. Gisteren dachten we nog dat de Taliban over een week in Kabul zouden aankomen, maar ze zijn er nu al. Het is verschrikkelijk."[1]
Gangbaarheid
- Het woord vakantievisum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Afghanen willen het land uit, maar dat lukt niet: 'Alles geprobeerd'” (Zondag 15 augustus 2021, 18:40), NOS