vakantieplanning
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·kan·tie·plan·ning
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie zn en planning zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantieplanning | vakantieplanningen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de vakantieplanning v
- het schema waarin staat wie wanneer op vakantie kan gaan
- ▸ Uit periodiek trendonderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) blijkt dat 5,4 procent van de huisartsen of hun medewerkers niet op vakantie kon gaan. 6 procent ging korter op vakantie. En 18 procent van de artsen en hun personeel paste hun vakantieplanning aan, terwijl ruim een derde van de praktijken externe huisartsen of assistenten inhuurde om vakanties überhaupt mogelijk te maken.[1]
- ▸ Omdat het vorig jaar een groot succes was, besloot de organisatie voortaan ieder jaar Koningsspelen te houden. De dag staat gepland voor 25 april. Dat is voor zo'n 10 procent van de scholen lastig vanwege de meivakantie. Krajicek hoopt dat scholen er vanaf volgend jaar rekening mee zullen houden in hun vakantieplanning. Het idee is dat de Koningsspelen altijd op de laatste schooldag voor Koningsdag gehouden worden.[2]
Gangbaarheid
- Het woord vakantieplanning staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Sander Zurhake“Huisartsenzorg is zelf ziek: personeel kan niet op vakantie” (Dinsdag 23 augustus 2022, 16:11), NOS
- ↑ Weblink bron “Minder deelnemers Koningsspelen” (Maandag 3 februari 2014, 08:31), NOS