vakantiegids
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·kan·tie·gids
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie zn en gids zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantiegids | vakantiegidsen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de vakantiegids m
- gids met informatie over een toeristische bestemming
- ▸ Lannoo: ‘Artikel over kust in vakantiegids was objectief en genuanceerd’[1]
- reclamedrukwerk waarin de reizen beschreven staan die een reisorganisatie aanbiedt
Gangbaarheid
- Het woord vakantiegids staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Lannoo: ‘Artikel over kust in vakantiegids was objectief en genuanceerd’” (Woensdag 26 maart 2014 om 16:26), De Standaard