Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·dok·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantiedokter vakantiedokters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vakantiedokterm

  1. (medisch) (beroep) arts die actief is in een vakantieoord
     Het project in Zeeland werd geboren uit nood: in de vakantieperiode komen duizenden toeristen naar de regio, precies op het moment dat de Zeeuwse artsen zelf ook graag op vakantie willen, omdat hun kinderen vrij zijn van school. "De vakantiedokter heeft veel patiënten gezien en huisartsen ontlast", zegt Van der Hooft.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Huisarts volgend jaar weer op 'werkvakantie' naar Zeeland” (Dinsdag 8 oktober 2019, 13:24), NOS