vakantiedag
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vakantiedag (hulp, bestand)
Woordafbreking
- va·kan·tie·dag
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie en dag
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantiedag | vakantiedagen |
verkleinwoord | vakantiedagje | vakantiedagjes |
Zelfstandig naamwoord
de vakantiedag m
- een dag dat je niet hoeft te werken maar waarop het loon wel wordt doorbetaald
- Iedere werknemer heeft recht op 20 vakantiedagen bij een volledige baan.
- Er zijn verplichte vakantiedagen en vakantiedagen die men vrij kan opnemen.
Synoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord vakantiedag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vakantiedag" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be