vakantieboerderij

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·boer·de·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantieboerderij vakantieboerderijen
verkleinwoord vakantieboerderijtje vakantieboerderijtjes

Zelfstandig naamwoord

de vakantieboerderijv

  1. boerderij met logies voor toeristen
     De man werkte voor een bedrijf in de buurt van De Lutte en verbleef daarom op een vakantieboerderij. De eigenaar van het complex vermoedde niks. "Mijn vrouw heeft hem wel vaker ontmoet, maar ik slechts één keer. Een hele aardige, correcte vent", zegt hij tegen RTV Oost.[1]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Man (48) in Overijssel aangehouden voor voorbereiden terroristisch misdrijf” (Woensdag 27 februari 2019, 13:46), NOS