vakantieboer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- va·kan·tie·boer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vakantie zn en boer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vakantieboer | vakantieboeren |
verkleinwoord | vakantieboertje | vakantieboertjes |
Zelfstandig naamwoord
de vakantieboer m
- reisorganisatie die vakanties verkoopt
- ▸ Als hij moet vertrekken bij Manchester United, kan Louis van Gaal in ieder geval rekenen op een leuk tripje. Vakantieboer GeniusTravel biedt de trainer een gratis vakantie aan bij een mogelijk ontslag, meldde The Sun zondag.[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord vakantieboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Gratis vakantie voor Van Gaal bij ontslag” (21-02-2016), Tubantia