Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie-uur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantie-uur vakantie-uren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vakantie-uuro

  1. meeteenheid van de hoeveelheid betaald verlof waarop een werknemer recht heeft

Gangbaarheid