Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vac·ci·na·tie·angst
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaccinatieangst vaccinatieangsten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vaccinatieangstm

  1. het hebben van angst om zichzelf of de kinderen te laten vaccineren

Gangbaarheid

Meer informatie