vaccinatieangst
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vac·ci·na·tie·angst
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van vaccinatie en angst
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vaccinatieangst | vaccinatieangsten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de vaccinatieangst m
- het hebben van angst om zichzelf of de kinderen te laten vaccineren
Gangbaarheid
- Het woord 'vaccinatieangst' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.