Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar·geul
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vaargeul vaargeulen
verkleinwoord vaargeultje vaargeultjes

Zelfstandig naamwoord

de vaargeulv / m

  1. een relatief smalle strook in een groter water die geschikt is om te bevaren
    • De botsing was ontstaan doordat het kleine schip de vaargeul niet had opgemerkt. 
  2. een strook bevaarbaar water tussen twee zandbanken
    • Bij eb werd de vaargeul bijzonder smal, maar gelukkig waren de zandbanken goed zichtbaar. 
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be