Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vaar·dig af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afvaardigen

vaardig af

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaardigen
    • Ik vaardig af. 
  2. gebiedende wijs van afvaardigen
    • Vaardig af! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afvaardigen
    • Vaardig je af? 


Gangbaarheid