uniformrokje
- Geluid: uniformrokje (hulp, bestand)
- IPA: / ˈynifɔrəmˌrɔkjə / (5 of 6 lettergrepen)
- uni·form·rok·je
- uniformrok met het achtervoegsel -je
het uniformrokje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord uniformrok
- ▸ De hoofdoppasser, in zijn laken uniformrokje, de panden breedgeel omzoomd, naderde met gebogen knieën, hurkte neêr ....[1]
- Het woord 'uniformrokje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron De stille kracht. in: De Gids., jrg. 64 deel 4 nr. 10 (oktober 1900), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 385