Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·huilt

Werkwoord

vervoeging van
uithuilen

uithuilt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithuilen
    • ... dat jij uithuilt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uithuilen
    • ... dat hij uithuilt.