Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·ge·woon·de

Bijvoeglijk naamwoord

uitgewoonde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van uitgewoond

Werkwoord

vervoeging van: uitwonen…
verbogen vorm: uitgewoondee

uitgewoonde

  1. verbogen vorm van uitgewoond, voltooid deelwoord van uitwonen

Gangbaarheid