Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·da·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
uitdagen
daagde uit
uitgedaagd
zwak -d volledig

Werkwoord

uitdagen

  1. overgankelijk iemand met woord of daad tot actie prikkelen
    • Smalend daagde hij zijn tegenstander uit tot een partijtje armpjedrukken. 
     Hij ging altijd in discussie en kon met een stevige stelling mensen goed uitdagen.[1]
     Hij keek de man van toi nu recht aan. Daagde hem met zijn blik uit om een weerwoord te geven.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be