tweeverdiener
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- twee·ver·die·ner
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van twee en verdiener [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tweeverdiener | tweeverdieners |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de tweeverdiener m
- (economie) de helft van een echtpaar of ander samenwonend stel, eventueel met kinderen, waarvan beiden een eigen inkomen verwerven via betaald werk
- ▸ Het is lastig voor hardwerkende tweeverdieners, maar een korte periode alleen is vaak wel mogelijk met langetermijnplanning, creatief besparen en ouderwets verlof.[2]
Afgeleide begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord tweeverdiener staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ tweeverdiener op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers